2021
In Dutch
Het Project is gepubliceerd in diverse kranten, waaronder het NRC. Er is aandacht aan besteed op de radio en AT5 / Pakhuis de Zwijger.
Het Magazine Small Town Boy edition: 80 is uitverkocht.
Links naar artikel over het project:
NRC
NH-Nieuws
Leidsch Dagblad
Rodi Nieuws Enkhuizen
Rianne van Dijck - Journalist, eindredacteur
Pakhuis de Zwijger
Ik woon in een witte gemeente, maar ik voel me als sinds mijn jeugd betrokken bij de zwarte gemeenschap. Mijn vriendengroep bestond voor meer dan de helft uit jongeren met een andere afkomst / huidskleur dan ik. Nooit stond ik er bij stil hoe dat zou zijn, opgroeien in een dorp waar je vaak als enige in een klas anders bent. Door de Black-Lives-Matters-demonstraties en de Zwarte Pieten discussie, voel ik al heel lang dat ik hier iets mee wil doen. Wat nou als ik ze alsnog ga vragen hoe het was of is, om te groeien in een wit dorp?
Tijdens een zoektocht naar een locatie, stuit ik op het Snouck van Loosenziekenhuis in Enkhuizen. Het staat al een tijdje leeg, maar heeft, hoop ik, nog mooie oude ruimtes die kunnen dienen als achtergrond voor mijn fotografie. Als ik verder graaf, dan blijkt dat het pand ooit bekostigd werd met geld uit een fonds van de jongste dochter van het Snouck van Loosen gezin. Het geld in dat fonds werd verdient met de handel in slaven tijdens de VOC tijd. Zo valt het ineens op zijn plek. Ik heb een locatie gevonden voor mijn project: ‘Small Town Boy / Girl’
Als ik de eigenaar achterhaal en contact opneem, blijkt het een anti-kraakpand te zijn en word ik doorverwezen naar de organisatie die dit verzorgd. Ik krijg toestemming om een paar keer te komen fotograferen. Het pand is geheel gemoderniseerd, behalve het trappenhuis. Hoewel het mooi is, valt het toch tegen. Als ik de tweede keer kom om wat testfotos te maken, is de zolder open. En dat is nou precies de sfeer die ik wil vangen.
Over de Titel
Het woord ‘boy’. Wanneer het wordt gebruikt om naar een klein kind te verwijzen, denken de meesten van ons daar niet over na. Maar als het woord 'boy' verwijst naar een volwassen zwarte man, en de spreker is zijn blanke supervisor dan krijgt dat een heel andere betekenis.
Het is dus niet zo dat er geen rekening is gehouden met andere sekses, maar je moet het meer zien als een algemene titel die verwijst naar de racistische ondertoon.
De zolder van het oude Snouck van Loosen Ziekenhuis
Sosha Duysker, actrice /presentatrice (1991)
(Tekst: Sosha Duysker)
Mijn ouders hebben ervoor gekozen om ons niet op te voeden met het idee dat wij anders waren dan anderen, omwille van onze kleur. Zij hebben uiterlijke verschillen nooit benadrukt. Hierdoor zijn wij niet opgegroeid met het idee dat wij er anders uit zagen dan de meeste mensen hier in de buurt. Totdat anderen ons daarmee confronteerden.
Wij woonden in een dorp waarvan wij vrijwel de enige mensen van kleur in de buurt waren. Tegenwoordig is dat trouwens gelukkig anders, maar destijds was dat wel zo. Er waren veel mensen die onze verschijning niet gewend waren en daar iets van vonden. Niet altijd uit kwade zin, meestal uit onwetendheid. Hoewel onwetendheid natuurlijk ook kwaad kan doen. Zo kwamen mijn ouders er bijvoorbeeld later achter dat de buurtbewoners in de eerste instantie niet echt op hun komst zaten te wachten. Ik praat dan over 1991. Ik was toen drie maanden oud. Mijn ouders organiseerden een welkomstfeestje in ons nieuwe huis, omdat ze de indruk hadden dat ze niet echt welkom waren in de buurt. Op die manier konden ze aan de buurtbewoners laten zien dat ze deugden. Later op de avond, toen de buurtbewoners dronken waren, slingerde iemand de ruimte in dat mijn ouders hen honderd procent meevielen. Wat het vermoeden van mijn ouders bevestigde. Ook een buurman, die later een goede buurvriend werd, biechtte op dat het allemaal huichelaars waren, omdat ze eerder die week gezegd zouden hebben dat ze mijn ouders helemaal niet in de straat wilden hebben. Besef. Puur en alleen vanwege het uiterlijk.
Ik heb me, dankzij de opvoeding van mijn ouders, ontwikkeld tot een sterke vrouw die altijd doorgaat en nooit bij de pakken neer gaat zitten. Ik heb me tijdens het opgroeien voor het grootste gedeelte dan ook vrij, veilig en fijn gevoeld. Maar dat wil niet zeggen dat er nooit nare, racistische dingen gebeurden in het dorp. Mijn oudste zus moest van haar basisschool worden gehaald, omdat haar klasgenoten haar onophoudelijk pestten met haar uiterlijk. Ook werden er geregeld apengeluiden naar ons gemaakt op straat en in de supermarkt. Als we op een dag ruzie hadden met buurtkinderen, zoals je soms gewoon ruzie had met buurtkinderen, dan was ons uiterlijk altijd het eerste waar ze ons mee pakten. En nee, dit is niet alleen iets van de jaren ‘90. Het gebeurde daarvoor op grote schaal en het gebeurt nog steeds op grote schaal.
Vorig jaar werden er namelijk nog “gewoon” apengeluiden naar me gemaakt op straat. In hetzelfde dorp. Het verschil met nu is dat racisme minder zichtbaar is (geworden). Daar waar Nederland zich vroeger openlijk schuldig maakte aan slavenhandel tijdens het koloniale verleden, maakt Nederland zich nog steeds schuldig aan racisme in het hedendaagse leven. Door de opmerkingen die (onwetende) mensen kunnen maken of door het karakter Zwarte Piet en alle spin-offs van Zwarte Piet in prentboeken en bakkerijen. De Zwarte man wordt op die manier nog altijd niet als gelijke gezien. En zolang we elkaar daar niet op wijzen en daar niet over praten, zal dit ons lelijke lot zijn.
Racisme werkt tegenwoordig vaak sluimerend en we moeten er vanaf. Als we er niets tegen doen, bekent het dat alle mensen die er anders uit zien, soms gewoon de lul zijn vanwege hun uiterlijk. En dat is oneerlijk. We moeten racisme actief bestrijden, elke dag weer. Dat is in ieder geval wel wat ik zal doen. Zodat ik hetzelfde lot voor mijn toekomstige kinderen kan voorkomen. Want het maakt geen reet uit waar je vandaan komt, hoe je eruit ziet of waar je in gelooft. We zijn ontstaan uit hetzelfde en we zijn hier met elkaar. Sterker nog: we zijn elkaar.
Andre Dongelmans (1987), Acteur
André’s verhaal stond op Instagram. Een van de eerste verhalen die ik tegenkwam toen ik met mijn project begon. Het is een indringend verhaal, dat me erg raakte. Ik heb het voor André opgeschreven.
De laatste tijd zijn er heel veel donkere mensen die zich uitspreken over wat ze allemaal hebben meegemaakt en dat vind ik goede zaak. Ik heb heel lang gedacht, dat ga ik niet doen, misschien ook omdat ik het vervelend vind als mensen denken dat ik het doe vanwege de aandacht of dat er een discussie ontstaat over wat ik dan deel. Toch denk ik dat ik dit verhaal wel moet vertellen, zodat mensen weten dat dit soort dingen echt gebeuren.
Ik was vanwege vaderdag bij mijn vader in Bergen waar ik ben opgegroeid, en reed daar een beetje rond, waardoor ik weer veel aan dit moment moest denken. Ik was een jaar of vijf en was aan het spelen met kinderen uit de bovenbouw van de basisschool. We speelden tikkertje bij het klimrek. Op een gegeven moment zag ik de kinderen van de bovenbouw met elkaar fluisteren en mijn kant op kijken. Ik zag dat het over mij ging en ze begonnen mijn kant op te rennen om me te pakken. Ik dacht dat we tikkertje gingen doen en ik rende over het speelplein. Toen ze me te pakken hadden, sleepten ze me mee naar een klimrek. Daar werd ik neergelegd en vastgehouden door de kinderen van de bovenbouw. Ineens kwam er een dame bij staan en die zei: ‘Ja, we gaan het eens checken.’ Toen werd mijn broek uitgetrokken en iedereen stond er een beetje bij en toen werd ook mijn onderbroek uitgetrokken en toen zaten al die kinderen te kijken, terwijl ik daar vastgehouden op de grond lag, hoe het er dáár uitzag. Om het af te maken, ging de dame er ook nog aan zitten en er een beetje mee spelen. En dat allemaal omdat ik op dat moment de enige donkere jongen was.
Ik wil dit vertellen omdat het, zoals velen denken, niet alleen woorden zijn, maar ook daden en ik vind dat iedereen dat moet weten. Het is een ervaring geweest die ik meteen heb weggestopt en niemand, tot op de dag van vandaag, over heb verteld. Maar ik wil hiermee laten weten dat er wel racisme is in Nederland en dat het heel heftig kan zijn en dit gebeurd gewoon in een klein dorpje in Noord Holland. En er zijn heel veel kleine dorpjes in Nederland. Dus we moeten blijven strijden en iedereen moet zijn verhaal doen. Iedereen in dit land moet weten hoe heftig het is.
Dimitri Mau Asam (1971), Ondernemer
(Tekst: Dimitri Mau Asam)
Door de vraag die mij een aantal maanden geleden is gesteld: “Hoe is het opgroeien in een witte stad / dorp?”. Brengt dit voor mij persoonlijk alleen maar mooie herinneringen naar boven.
Ik ben zelf in Amsterdam geboren en in de jaren ’70 naar Enkhuizen verhuisd met mijn ouders. De lagere school was een mooie tijd en ik zag geen kleur en mijn vriendjes en vriendinnetjes ook niet. We speelden met elkaar en hadden het fijn. Ik heb me altijd geborgen en veilig gevoeld in Enkhuizen.
Op de middelbare school was het niet anders en langzamerhand zag je ook steeds meer culturen samen komen. Het mooie hiervan was dat we het niet zo zagen, maar als vrienden onder elkaar met dezelfde interesses. Natuurlijk was je, je langzamerhand bewust van je culturele achtergrond maar daar was ik in het dagelijkse leven totaal niet mee bezig en dat gelden ook voor mijn vrienden. Het uitgaan was fantastisch, daar kwam alles bij elkaar, uit de omringende dorpen en steden en daar zijn mooie vriendschappen uit ontstaan. “Zwart, “wit” daar dachten we nooit over na en ik heb het ook nooit zo gevoeld. Eigenlijk was het een micro-smeltkroes waar we elkaar respecteren, niet op “kleur” of culturele achtergrond, maar op wie we waren en zijn. In september 1990 heb ik dit “witte stadje” (wat allang niet meer “wit” was) verlaten en ik ben gaan studeren in Den Haag, waar ik nu nog steeds woon alleen nu meer aan de kust van Den Haag (Scheveningen).
Toeval of niet maar zowel Scheveningen als Enkhuizen hebben 3 haringen in een stadswapen… Ik ervaar hier ook het zelfde wat ik ruim 40 jaar geleden meemaakte. Kortom: een geweldige tijd met eeuwige vriendschappen en respect voor elkaar.
Christina Oud, (1973) Yogadocente
(Tekst: Christina Oud)
Ik groeide op in Bovenkarspel. In de jaren tachtig een wit dorp met her een der een geadopteerd kind. Ik viel dus op als donker kind in een hoofdzakelijk wit dorp. Kennelijk omdat ik opviel, werd ik getreiterd. Het ‘Jij mag niet !’ beperkte zich over het algemeen tot groepen kinderen van buiten mijn hofje aan de Graaf Willemstraat. Buiten mijn hofje kwam ik dan ook niet graag.
Fietsen door Broekerhaven of Lutjebroek was geen feest. Hé nikker, vuile zwarte, zwartjoekel en andere creatieve leuzen waren eerder de regel en echt géén uitzondering. Van volwassenen kreeg ik als reactie dat ik het me niet aantrekken moest en wat grote mensen zeiden, was in mijn naïeve kinderogen waar: ik liet het dus ogenschijnlijk maar van me af glijden. Dat was overigens nog best een uitdaging, want als ik alleen was, probeerden sommige kinderen me weleens van mijn fiets te trekken. Ik ontwikkelde zodoende een sensor en alarmbel voor smoezende groepjes. Als ik zo’n groepje tegenkwam, schoot ik snel een andere straat in of ik reed desnoods een heel eind om. Ik werd dus ook redelijk goed in het vermijden van groepen. Alleen fietsen naar Broekerhaven of Lutjebroek bleef desalniettemin een onveilig plan. Het treiteren door leeftijdsgenoten was één ding, maar er kwam nog veel meer kijken bij het zijn van een donker kind in een Noord-Hollands dorp. Ik kan niet opnoemen hoe vaak ouders van de gezinnen waar ik thuis kwam mij uit nieuwsgierigheid vroegen waar ik vandaan kwam. Of hoe vaak er iemand aan mijn haar wilde voelen. Het leek erg onschuldig, maar was het leuk? Nee, het was niet leuk.
Maar joh, nieuwsgierigheid is toch geen racisme of discriminatie? Wat dacht je bovendien van solliciteren? Als puber met de achternaam Oud keken mensen vreemd op als ik binnenliep voor het sollicitatiegesprek. Ik bleek niet wat men verwachtte en dat was hen aan te zien. Ik gooide het maar op mijn fluorescerende jas. Daar schrok men zeker van.
Bovenaan de lijst van dingen die ik het meest probeer weg te stoppen, bevindt zich een gebeurtenis die mij zelfs vandaag nog steeds raakt. Ik zal een jaar of veertien zijn geweest. Het was zomer en ik lag samen met andere meisjes te zonnen bij Vermeulen (een grasveldje aan het IJsselmeer). Met een groepje jonge mensen bij elkaar gebeurde het weleens dat vanuit het niets een jongen en meisje met elkaar zoenden. Wij, de meiden, smoesden er dan over en lachten wat af. Ik viel in deze situaties een beetje buiten de boot, want ik zoende nog niet met jongens: jongens vielen immers op witte meisjes met steil haar of soms met een permanentje of coupe soleil. Ik was bovendien niet zo’n populair meisje dat ‘de juiste’ kleding droeg. Ik wist me niet op het juiste moment zogenaamd verlegen, aantrekkelijk uit te drukken.
Ik zei altijd wat ik dacht. Ik was wat langer dan de andere meiden, had een andere bouw en was bovendien -het belangrijkste verschil- donker. Op een middag kwam daar verandering in. Ik zoende met een rossige jongen, Op een middag kwam daar verandering in. Ik zoende met een rossige jongen, die iets kleiner was dan ik. Ik was niet verliefd op hem en hij niet op mij. Het was een nietszeggende zoen. De naam van de jongen kan ik me niet eens meer herinneren. Wat ik me wel kan herinneren is een gebeurtenis die een paar dagen later plaatsvond, naar aanleiding van deze zoen. In het winkelcentrum Het Streekhof te Bovenkarspel hingen we vaak rond met een zakje snoep gekocht bij de D.A. drogisterij van Gerard Bakker. Ik liep richting de ingang van de Albert Heijn en daar kwamen drie jongens op me af gelopen. Het waren Hans F. en zijn compagnons: drie stoere jongens. Ik ging al wat opzij, maar zij maakten dezelfde beweging en bleven pal voor mij staan. Er ging een dusdanige dreiging van hun houding uit, dat ik wist dat dit niet alleen om bangmakerij ging. Hans sprak nooit tegen mij en ook groeten deden we niet. Het verbaasde me dan ook dat hij tegen me begon te praten.
In plat West-Fries liet hij me weten dat ik het niet nog eens in mijn hoofd moest halen om met een van zijn vrienden te zoenen. Wat dacht ik wel? Er kwamen nog wat racistische krachttermen uit en weg liepen ze. Ik stond perplex. Ik was me van geen kwaad bewust en toch meende Hans. F mij op mijn plaats te moeten zetten en mij te laten zien waar ik thuishoorde. Dat was dus niet zoenend met iemand uit zijn vriendengroep, want dat was eigen en eigen zoende niet met een zwarte. Ik was dus niet vrij om te zoenen met wie ik wilde.
Jody Visser (1976), Docent Kinderdans
(Tekst: Jody Visser)
Mijn ouders woonden op een flat in Weesp. Toen ik eenmaal geboren was, vonden ze dat ik een huis verdiende met tuin in plaats van een galerij en dus verhuisden we naar Bovenkarspel. Het grootste gedeelte van mijn jeugd heb ik daar doorgebracht. Op school ondervond ik weinig last van de andere kinderen in mijn klas of op school. Er waren meerdere kinderen met een niet wit uiterlijk en dat werd volledig geaccepteerd.
Mijn anders zijn werd eerder benadrukt door mensen die mij niet kenden. Blikken. Genegeerd worden bij de bakker tot er echt niemand anders meer in de winkel was. Uitgemaakt worden voor ‘nikker’. Ik kan me ie allereerste keer nog herinneren. Ik was een jaar of acht en alleen buiten aan het spelen. Met mijn springtouw huppelde ik door de wijk, tot ik op een groepje jongens stuitte. Ze waren allemaal wit en ik had ze nog nooit eerder gezien. Voor ik het wist was ik omsingeld. Mijn springtouw werd afgepakt en weggeslingerd; een boom in. Ze duwden me een beetje en riepen woorden die ik helemaal niet kende. Zwarte. Poephoofd. Nikker. Hoe het gebeurde weet ik niet meer precies, maar ik wist me los te maken en huilend naar huis te rennen. Met horten en stoten vertelde ik mijn moeder wat er net was gebeurd. Woest beende ze de achterdeur uit met mij in haar kielzog. We vonden de jongens nog op de plek waar ik ze tegen was gekomen. Uiteindelijk haalden ze het springtouw uit de boom en liep ik achter mijn moeder aan naar huis.
Ben ik echt anders? En wat ben ik dan? Vroeg ik vertwijfeld aan mijn moeder. Jij bent een negerinnetje, antwoordde mijn moeder. Een negerinnetje? dacht ik. Wat is dat? Ik was me er niet eerder bewust van dat ik anders was. Ik was gewoon een meisje. Toch? Voor het eerst werd ik met mijn neus echt op de feiten gedrukt. Ik was anders.
Later kwamen andere dingen. Zoals hoe ik nou kon denken dat ik ooit professioneel kon dansen. Iedereen wist toch dat zwarte mensen dat helemaal niet kunnen, omdat ze er niet de goede voeten voor hebben? Helaas bestond wist de wereld nog niets van Michaela DePrince of welke andere zwarte ballerina dan ook en bestond het internet nog niet op de manier zoals we het nu kennen om mijn gelijk te halen.
Mijn haar werd ook dikwijls een punt van discussie. De verzorging ervan is anders dan die van stijl haar en dus werd al snel de conclusie getrokken dat ik vies was en mijn haar onverzorgd. Of mensen wilden juist even voelen. Ik denk dat ik door het gebrek aan rolmodellen met hetzelfde type haar me enorm onzeker ben gaan voelen op een gegeven moment. Het benadrukte het feit dat ik er anders uitzag. En dus leerde ik mezelf aan mijn kop in te trekken en me zo min mogelijk te laten zien. Wat ik nu anno 2020 nog weleens erg jammer vind, omdat het zo ontzettend lang door heeft gewerkt. Ik ben anders, dus minder, anders zouden mensen me niet uitschelden. Toch?
(Tekst: Obed Baffour)
Ik woon sinds 12 jaar in Nederland en ben dus eigenlijk min of meer opgegroeid hier. In een dorp in Noord-Holland. Ik weet nog goed dat ik naar Nederland kwam, ik was negen jaar oud, het was oktober en erg koud. Iets wat ik niet gewend was. Ik moest gelijk naar school. Omdat ik de taal niet sprak, werd ik apart gezet, maar binnen drie maanden sprak ik al redelijk goed Nederlands.
Ik was niet de enige allochtoon, maar wel de enige die niet in Nederland was geboren. En ik viel natuurlijk op doordat ik in het begin niet goed Nederlands sprak. Toch maakte ik op de basisschool best snel vrienden en kon met de meeste kinderen goed opschieten. Ik kreeg wel vaak racistische opmerkingen naar mijn hoofd geslingerd, door kinderen en grote mensen. En werd ik ook geplaagd vanaf groep 5 ongeveer. Op de middelbare school ging het iets beter. Ik kon iets meer voor mezelf opkomen en maakte daar ook vrienden.
Na de middelbare school ging ik naar het MBO, Veiligheid & Vakmanschap (VeVa) deze opleiding bereidt jongeren voor op een baan binnen de krijgsmacht. Daar had ik ook last van discriminatie en racistische opmerkingen. Ik probeerde er niets over te zeggen en hield me een beetje op de vlakte. Maar vooral een jongen bleef me treiteren en op een bepaald moment, tijdens een oefening, na de zoveelste opmerking, ging ik door het lint en vloog ik hem aan. Het mondde uit in een gevecht. Ik besefte dat het niet goed was om me zo te laten gaan, dus ik besloot een assertiviteitstraining te gaan volgen. Om te leren om beter voor mezelf te kunnen opkomen en wat steviger in mijn schoenen te komen staan.
Maar al met al, heb ik het goed in Nederland. Ik heb ondanks een aantal vervelende ervaringen ook veel vrienden gemaakt en kan ik het over het algemeen met iedereen goed vinden. Ik probeer me er zo min mogelijk aan te storen als iemand weer een of andere opmerking maakt en zoveel mogelijk uit het leven te halen.
Gela Pique, (2003) Student VWO
(Tekst: Gela Pique)
Van kleins af aan ervaar ik racisme in het dagelijks leven. Een van de allereerste herinneringen die ik heb, was toen ik een jaar of drie, vier, was en ik op de peuterspeelzaal zat. Van een paar kindjes mocht ik niet meedoen omdat ik bruin was. Die opmerking had veel impact, want vanaf dat moment was ik altijd bang dat mensen zouden opmerken dat ik anders was.
Ook Sinterklaas vond ik altijd super leuk en spannend en ik genoot er elk jaar van. Maar toch zag ik als jong meisje altijd tegen de intocht op. En ook het bezoek van Sinterklaas en Zwarte Piet op school vond ik geen pretje. Ik zag de gelijkenissen van mezelf en Zwarte Piet en was bang dat andere kinderen dit ook zouden zien. De volle lippen en het kroezige haar. Vreselijk vond ik dat, ook bij mezelf.
Nu, op de middelbare school ga ik vaak liever om met buitenlandse meisjes, omdat ik me nooit echt comfortabel voel bij een groep met witte meisjes en jongens. Dit komt omdat er vaak openlijk grappen worden gemaakt over donkere mensen, waar ik bijsta. Het geeft me een ongemakkelijk gevoel en ik wil het daarom liever uit de weg gaan. Bepaalde cafeetjes, waar veel vrienden van mij komen, mijd ik. Ik kan er niet naar toe omdat ik het gevoel krijg dat ik daar gewoonweg niet welkom ben en regelmatig word uitgescholden